Mergel Rouwet - Aan de Fremme 51, 6269 BK, Margraten, Zuid Limburg, Nederland.
Home Mergel Geschiedenissen Zij roepen om barmhartigheid

Zij roepen om barmhartigheid

Alleen enkele inscripties, hier en daar op de muren van de ondergrondse mergelgroeven neergeschreven herinneren aan de moeilijkheden welke de blokbrekers in de loop der eeuwen ondervonden hebben bij hun werkzaamheden.
In het gangenstelsel onder het dorp Sibbe hebben, te oordelen naar de opschriften, de blokbrekers Daniel Prevoo en Johannus Staermans vooral in het gebied onder de lokerstraat hun mergelsteen ontgonnen. Bij de verlaten werkfronten kan men hier en daar in gebrekkig schrift lezen: Joaennus Staermans heft hir gewerkt, hir is niet te werken waent het maer baenden en sieij vezen aerde, 1826 Staermans Jo." Op een andere plaats: "dit werk is het slegste van den berg, Daniel Prevo en Johannus Starmans hebben dit geschreven in het jaar onses heere 1825. Zij roepen om bermhertigheijd."


Het ontginningsgebied van deze blokbrekers was begrensd door verontreinigingen als gevolg van karstwerking, zodat zij weinig vertrouwen hadden om verder te zoeken naar een redelijke kwaliteit winbare steen. De mogenlijkheid om uitbreiding te geven aan de ontginning door de vloeren uit te diepen hadden ze niet, omdat de diepere lagen van de kalksteen van Emael, waarin zich de Sibberlaag bevind, te zeer met vuursteen verontreinigd zijn. Hierdoor waren ze genoodzaakt in horizontale richting uitbreiding te geven aan de oppervlakte van de gangen.
Daarom bleven Daniel Prevoo en Johannus Staermans binnen een omgrensd gebied op grote schaal hun mergel delven. Elk stukje winbare steen werd gebruikt. Vooral hun voorgangers gingen hierbij onoordeelkundig te werk, met gevolg dat er brede gangen en kleine pilaren ontstonden. Trouwens, die eerdere generatie klaagde ook niet. Hilger Staermans vermede hooguit dat hier op deze plaats zijn "getuijg" stond. En Franciscus Kobbenhagen schrijft: "det werk is ijt gewerkt ijn jaer ons heere jusijs chrestus der 10 feburrarije anno 1804, Francijscus Cobben hubt det gesreven jaer anno 1804, det is voor der scrijver en haes en voor der leser stront op sijn naes".


Zij hebben er hun leven lang gewerkt, die vrome zielen. Bij het donkergele licht van het olielampje, het monotone geluid van de zaag in de mergel en een onwelriekende lucht van verbrande olie. Devoot een Onze Vader biddend bij het eten van een korst brood en een stuk ranzig spek, als ze dat tenminste nog hadden. "Heer wij vragen om barmhartigheid." Een kwaad woord durfden zij nauwelijks te uiten; vermanend staat hier en daar op de muur geschreven: "Sondaer, god ziet u overal tot in den bergh". Ze moesten vrede nemen met de omstandigheden waaronder zij werkten, de mergel  met zijn banden en scheuren, aardpijpen en andere verontreinigingen. Betere mergel was er immers op dat moment niet te vinden.


Mede door hun taaie doorzettingsvermogen, werd tientallen jaren later het centrale deel van het Sibberplateau bereikt, waar goede en zuivere mergel voorhanden was. Daniel Prevoo en Johannus Starmans hebben daar echter nooit van kunnen profiteren. Het waren latere generaties die in de gelegenheid waren om binnen vrij korte tijd  grote gebieden van de groeve te ontginnen.
Ergrns bij een oud verlaten werk staat vertwijfeld: "Dit werk is een schietwerk. Ik bit u laet het staen want het is van geenden waarde, ik zeg u het is het slegste van den heele Berg. Daniel prevoo en Johannus Starmans 1825."

Op een andere plaats schrijft echter de zelfde Daniel Prevoo heel optimistisch: "Wij zijn hier ons eijgen meester, dat gaet niemant aan".