Vrouw, kom toch ins kieke.....
Essers, de onbekende grotmeter
Vooral de instortingen in de vijftiger jaren in de groeven van Zichen-Zussen-Bolder (B) hebben de Gemeente Valkenburg. de Provincie en het Staatstoezicht op de Mijnen doen besluiten om door middel van opmetingen een aantal onderaardse groeven te lokaliseren onder woonkernen van de gemeente Valkenburg.
Natuurlijk waren er in het verleden opmetingen verricht in de grotten en wel door mijnmeters van de steenkoolmijnen, maar deze metingen bleven vaak beperkt tot de hoofdwegen van de groeven. Tot volledige opmeting is het echter nooit gekomen. Bekende namen van mijnmeters die in het verleden in de groeven hebben gemeten zijn ondermeer: Shafrath, van der EIst en Crasborn.
Eind vijftiger jaren werd bepaald dat alle onderaardse groeven onder het grondgebied van de gemeente Valkenburg volledig in kaart dienden te worden gebracht en dat de metingen aan een aantal voorwaarden moesten voldoen. Onder andere dienden ze verricht te worden met een nauwkeurig instrument, verder moest hij de metingen worden uitgegaan van bestaande meetpunten die waren aangesloten aan het Rijksdriehoeknet en tenslotte moesten de kaarten die van de meetgegevens gemaakt werden met een zo gering mogelijke afwijking gecombineerd kunnen worden met kadastrale kaarten van de bovengrond.
Essers
Voor het doen van deze opmetingen werd eind l959 de heer G. Essers uit Spekholzerheide aangetrokken, voormalig mijntechnisch ambtenaar en mijnmeter van de steenkoolmijnen der Koninklijke Nederlandsche Pakketvaartmaatschappij in Parapattan op Borneo.
In eerste instantie was Essers alleen mijntechnisch ambtenaar, maar de Japanners hadden tijdens de bezetting van Nederlands-Indië de mijnmeter omgebracht. Essers heeft toen lange tijd in een concentratiekamp gezeten. Later wist hij met enkele anderen na een maandenlange voettocht door Borneo de kust te bereiken en in te schepen naar Nederland. Tijdens zijn herstellingsperiode hier heeft hij de opleiding mijnmeten gevolgd om na enkele maanden verblijf in Nederland alweer terug te gaan naar Indië. De kolenmijn, waar Essers werkzaam was. heeft toen nog enkele jaren gedraaid, maar door de opkomst van olie werd de winning van steenkool ten behoeve van de scheepvaart gestaakt en werd Essers belast met de stillegging en sluiting van de mijn.
Zoals Essers vertelde: "Vooral zo vlak na de oorlog waren er weinig materialen te krijgen, er was niets. Voor het volblazen van de pijlers moesten er eerst netten van draadwerk aangebracht worden, maar ijzer was niet voorhanden". Essers stuurde een aantal mensen het oerwoud in om daar takken en bladeren te kappen en van deze 'pintang' werd dan ondergronds een vlechtwerk aangebracht in de pijler. "Het was behelpen, maar het werkte en het zag er ook nog mooi uit, al dat groen in die pijler, 't woar doa juus Chrismis. En dan die geur!"
Terug naar Nederland
Nadat Essers voorgoed terug gekomen was naar Nederland heeft hij maar vrij korte tijd kunnen genieten van zijn vervroegde pensionering omdat hij aanzocht werd voor het opmeten van de grotten. Door Essers zijn in enkele jaren veel grotten tijd opgemeten en in kaart gebracht: de Gemeentegrot, Geulhemergroeve, Roebrouckgroeve, de Flessenberggroeve en de Sibbergroeve voor een groot gedeelte. Het waren vele tientallen hectaren oppervlakte per groeve en vele duizenden gangen. Essers werkte in een behoorlijk snel en strak tempo bij zijn opmetingen. Zo werd de Geulhemergroeve in een paar maanden opgemeten en aan de Sibbergroeve, met zijn enorme oppervlakte van meer dan honderd hectaren en tweeduizend poligconpunten, werd 'slechts' een paar jaar besteed. Die poligoonpunten werden via de theodoliet ingemeten (Breithaupt Repetitions-theodolieth spezial Grubenmodel), daarna berekend in Amersfoortcoördinaten en in de grootboeken ingeschreven, terwijl de punten in de grot (volgens de mijnmeettraditie: plafondpunten) duidelijk gemarkeerd werden met een kram die zwart omcirkeld werd.
In tegenstelling tot landmeters die de meetpunten op de grond maken, bevestigen de mijnmeters de punten met een kram aan het plafond, waaraan dan tijdens de metingen touwtjes worden gehangen die beneden verzwaard zijn met een steentje.
Tussen twee van die hangende touwtjes worden vervolgens de richtingen en de horizontale afstanden gemeten. Op deze wijze ontstaat een net van aan elkaar gesloten veelhoeken, die als uitgangspunt dienen voor het verder karteren van de mijn of groeve.
Heden dienen deze metingen als basis voor allerlei cultuurtechnische werken in de groeven. Tussendoor werd Essers ook nog ingeschakeld om te werken aan tal van andere meetprojecten op het grondgebied van de gemeente Valkenburg, zoals basismetingen voor allerlei uitbreidingsplannen en wegverbeteringen. Zoals zijn veldwerkboekjes vermelden: "Van Schin op Geul tot aan Schimmert, van Berg en Terblijt tot aan Klimmen".
Markant persoon
In mijn jonge jaren ging ik regelmatig kijken in de grot bij Essers en zijn medewerkers. Dat waren mensen als Cor Rouwet, Funs vd. Palm, Jan van den Esser of de van oorsprong Amsterdamse kunstschilder Herman vd Bosch, die zorgde voor de belettering en het licht: "Bosch kun je eens even bijlueten?!"
Essers was een markant persoon en droeg zelfs bij het dagelijks werk in de grot hemd en stropdas en zo'n ouderwetse lange grijze loden jas, met in de knoopsgaten touwtjes waarin de gum en het potlood hingen. De meetgegevens, zoals hoeken en afstanden, werden in kleine zakboekjes genoteerd en door Essers razendsnel uit het hoofd verrekend, ondertussen anekdotes vertellend over Indië of over markante figuren uit de omgeving. Thuis gekomen werden de meetgegevens omgerekend naar x en y coördinaten. Niet zoals wij dat tegenwoordig doen per computer, maar aan de hand van boekwerken met goniometrische tabellen en verder alleen maar potlood en papier.
Nadat van weer een gedeelte van de grot de meetkundige grondslag was vastgelegd, werden achtereenvolgens op millimeterpapier veldwerkschetsen van de gangen gemaakt, de loodlijnen ingemeten vanaf de meetlijn naar de hoeken van de gangen en alle maten van de pilaren en nissen daarbij genoteerd. Hele stapels van deze veldwerkschetsen gingen naar de Provinciale Waterstaat waar ze door Pierre Kuypers in moeizame arbeid met steekpasser en transversaalschaal op speciaal krimpvrij papier met een aluminium tussenlaag werden uitgewerkt tot kaartbladen op A0 formaat, schaal 1: 1000.
Opmetingen gestopt
Toen alle gebieden onder de woonkernen van de gemeente Valkenburg opgemeten waren, de Sibbergroeve was toen voor tweederde klaar, werden de metingen van gemeentewege in 1966 gestopt. In de grot vinden we nog een opschrift van Essers, "15 febr. 1966 metingen gestopt, jammer!". Toen wij begin jaren tachtig het plan ten uitvoer gingen brengen om het resterende gedeelte van de Sibbergroeve verder te karteren en wij begonnen met serieuze experimenten inzake de techniek van het opmeten van groeven, heeft Essers ons nog een aantal malen vergezeld op onze meettochten. 'Streng' controlerend of we het wel goed deden, terwijl hij de Maleisische taal (met Kerkraads accent) tijdens de tocht nog eens ophaalde.
Sinds Essers is er veel veranderd in de landmeetkunde. Vooral de elektronica maakt het ons tegenwoordig veel gemakkelijker. Neem bijvoorbeeld een "Snelliusmeting". Dit is een oriëntering in het veld door de richtingen te meten naar drie kerktorens in de omgeving. De berekeningen die daar vroeger mee gepaard gingen namen zeker een halve dag in beslag. Tegenwoordig duurt dit een fractie van een seconde totdat de coördinaten van de standplaats berekend zijn. Ook de veelhoeksberekeningen en detailmetingen kunnen tegenwoordig allemaal geprogrammeerd worden en dat heeft ook invloed op de wijze van meten. Waar vroeger de details, bijvoorbeeld de pilaren van de grot of van huizen, aangemeten werden met loodlijnen vanaf de meetlijn, wordt nu gebruik gemaakt van de relatief gemakkelijkere voerstraal-methode. Hierbij worden met de theodoliet boven het meetpunt de richtingen en afstanden naar alle detailpunten gemeten die dan in x y en z coördinaten kunnen worden berekend. Zo hebben we in een paar uur tijd met electronische afstandsmeting zo'n 30 ha. velden kunnen opmeten boven de Sibbergroeve, zodat de relatie van boven-en ondergrond in verband met de mergelwinning duidelijk bekend werd. Metingen via deze methode zijn ook uitermate geschikt om door middel van de computer te worden uitgeplot.
Essers had die moderne middelen niet. Hij had alleen maar zijn instrument en zijn potlood en papier. Essers behoorde echter nog tot die generatie van mensen die met weinig middelen in staat waren bergen te verzetten. Daarbij was Essers ook een van die mensen die iets betekend hebben voor de grotten in Valkenburg. Indertijd mocht daar zelfs niet over gesproken worden in Valkenburg want er waren anderen die zich lieten vieren als "grotkenner bij uitstek".
Essers had tot voor kort, buiten zijn eigen kladgegevens, de kant en klaar getekende kaarten nooit gezien. Hij wilde die ook niet hebben. Hij was de mening toegedaan dat die kaarten een soort, 'staats aangelegenheid' waren, waarvoor hij de gegevens leverde en hij er verder niets mee te maken kon hebben. Toen we hem de kaarten met al die duizenden gangen enige tijd geleden toch brachten en hij deze met verbazing aanschouwde, reageerde hij met zijn eigen Kerkraadse humor, "Vrouw, kom toch ins kieke, wen se dat toch zies woe me doe uveral jezese had en durghin jeschraveld is!"